kom dan

De bel ging. Altijd vervelend. Hond helemaal door het dolle. Baasje ook, maar dan vanbinnen. Vanbuiten zie ik eruit als iemand die naar de deur loopt, de deur open gaat doen, de persoon aan de andere kant van de drempel gaat begroeten.

Terwijl ik naar de deur loop, overdenk ik wie kan hebben aangebeld. Een bezorger met een pakje voor mij, een bezorger met een pakje voor de buurman, een vriend die toevallig in de buurt was. Ik overdenk álle mogelijkheden, ook die van een seriemoordenaar met een bijl in zijn hand. Het kán, dat die ineens voor je deur staat, en dus neem ik ook hem mee in mijn overdenking.

Uiteindelijk was het niemand. Nog net zag ik in de verte een groepje kinderen de hoek om verdwijnen. Toen ze mij zagen staan, riep de dapperste: “Kóm dan!” Even overwoog ik een sprint in te zetten.

Vorige
Vorige

poëzieslag

Volgende
Volgende

z’n gangetje