kruislings
Het winkelcentrum bij mij om de hoek draagt de naam van een groot land in Zuid-Amerika. Ik zeg niet welk land, om nog een heel klein beetje ruimte te laten tussen het leven dat ik opvoer in mijn stukjes en de werkelijkheid.
Op een bankje achter de Jumbo, dus niet ervoor, zit altijd een man die me doet denken aan een goede vriend die ik nooit meer zie. Misschien is het ’m wel, maar dan zou hij mij toch moeten hebben herkend. We hebben ooit arm in arm kruislings staan plassen, onze band ging diep.
Gisteren riep hij tegen me, voor ik de supermarkt in liep: “Ik heb stokbrood, maar geen beleg. Kun je iets voor me meenemen?” Waar heb je zin in? was mijn wedervraag, waarop hij zei dat het ’m niet uitmaakte.
Ik dralend voor het schap: vlees, nee, want ik hou van dieren. Vegetarische salami, dat was wel heel moraliserend. Kaas it shall be, maar wat voor kaas? Het huismerk vond ik te krenterig, Old Amsterdam te pocherig: ik ging voor jong belegen Beemster.
Toen ik alweer een eindje van ’m verwijderd was, riep de man me iets onverstaanbaars na. Mogelijk was het: “Weet je nog toen we arm in arm kruislings gingen plassen?”