opera
Vanmorgen ging ik hardlopen, het was nog vroeg. De warmte voelde als natte, broeierige doeken rond mijn ledematen. Dieren schrokken op zodra ik naderde, tevergeefs probeerde ik ze tot bedaren te brengen met handgebaren.
“Gak!” gilden de ganzen. Een begon ermee en daarna ging de rest elkaar steeds verder opfokken tot het pandemonium compleet was. Tegen een brugleuning ging ik zo diep stretchen dat het leek alsof ik moonde.
Ik sprak laatst iemand die nooit muziek of podcasts luistert als hij hardloopt, maar in plaats daarvan gedichten opzegt in zijn hoofd. Even inlopen, in het ritme komen en dan begon het prevelen: “Ik droeg nog kleine kleeren, en ik lag/Lang-uit met moeder in de warme hei,/De wolken schoven boven ons voorbij/En moeder vroeg wat ‘k in de wolken zag.”
Wat ik vaak doe tijdens het hardlopen, is mijn opera opvoeren. Ik was een jaar of twintig toen ik ‘m componeerde. Niet op papier, maar in mijn bovenkamer. Hij is compleet: er is een ouverture en er zijn aria’s en recitatieven. Solo's, duetten en terzetten. Niemand heeft de muziek en zang ooit gehoord, er is niets geregistreerd. Zolang ik er niet mee naar buiten treed, is er de mogelijkheid dat het gaat om een briljante compositie.