briefje van 10
Ik had vier briefjes van tien. Die had ik los in de rechterzak van mijn trainingsjack gestopt, bij mijn telefoon. Handig.
Ik liep op straat, telefoon. Rits open, toestel uit mijn zak pakken, opnemen. Gedachteloos telde ik met mijn vrije hand de biljetten: 1, 2, 3. Huh, waar was de vierde?
Om me heen kijken, nergens vloog een briefje. Maar had ik nou in een ooghoek iemand achter me heel snel omhoog zien komen en weg zien lopen? Of verbeeldde ik me dat?
Enkele malen om mijn as draaien, alleen maar mensen met pokergezichten. Nog eens tellen: het vierde biljet bleef ontbreken. Wat moest ik doen, mensen aanspreken: ‘Heeft u misschien net een briefje van 10 opgepakt?’
En wie zou ik aanspreken: die mevrouw in dat mantelpakje met die parelmoeren ketting? Of toch de man die net een halve liter zwaar bier aan zijn mond zette en nu alle kanten opkijkt behalve de mijne? Wat hem verdacht maakt, maar nog niet schuldig.