cringe
Als kind sloot ik me een keer op in de badkamer om er een uur later maar weer uit te komen, niemand had aan de deur gerammeld. Het kan heilzaam zijn om te voelen dat je niet het centrum van de wereld bent. Dat je veel weet, maar nog veel meer niét. Op mijn 54ste vind ik het fijn om te weten dat ik ervaren ben, maar net zo makkelijk aan het wankelen kan worden gebracht.
Afgelopen maandagavond was er, zoals elke eerste maandagavond van de maand, weer een Poëzieslag in café Festina Lente in Amsterdam. Dichters droegen enkele minuten voor uit eigen werk, waarna een jury (bestaande uit Asha Karami, Mathilde Santing en mijzelf) bepaalde wie dat uiteindelijk het best deed. Dat is hoe het gaat bij poetry slams, de oude Grieken deden het al, in hun tijd was poëzie voordragen naar verluidt net zo competitief als atletiek.
Afgelopen maandag was er in mijn hoofd een strijd gaande: hou ik meer van verstaanbare of niet-verstaanbare poëzie? Een van de kandidaten was Tim Bongaerts, op zijn teksten kreeg ik nauwelijks grip. Maar was dat erg? ‘Als je lang genoeg praat word je vanzelf cringe,’ sprak hij. ‘Losse hand, vaste hand: cringe. Dit is totaal onnodig… cringe. Beng! Beng! Beng! Vuisten op die body!’
Raadselachtige, bij de haren uit een context getrokken taal die, dat wist ik zeker, helemaal van nu was en die ook zeker indruk maakte, alleen ik kreeg maar geen kick van het in de taal verdwaald raken. Ineens hunkerde ik naar helderheid.
Bart Buitinck deed ook mee, die had een leven in de kliniek achter de rug, de urgentie spatte van z’n teksten en zijn aanwezigheid maakte veel indruk. Hier ging het over: ‘Ik ben noodgedwongen thuis gaan wonen/langzaam ben ik uit gaan zonen’. En over: ‘Ik weet niet hoe ik moet lachen/terwijl dat is mijn ding’. Dat was ondanks alle urgentie dan toch weer te helder, nu verlangde ik ineens weer naar complexiteit en grilligheid.
Zo ging het in mijn hoofd alle kanten op. Winnaar van de tweede prijs Anne Eleveld begon grillig én grimmig en dichtte over ‘gespuugd vrouwengal dat nooit haar weg zou vinden naar inkt’. In ronde 2 knielde ze neer en deed ze alsof ze iedere grasspriet in een weiland testte op zijn groen zijn. Een zinloze handeling, ware het niet dat het een overbelast hoofd enigszins rustig weet te krijgen. Dat was fraai, maar als ze schreef: ‘Nu zit ik hier in het gras gras te tellen’ wilde ik toch weer de spade in de aarde zetten voor: een laag dieper.
Misschien werd dat verlangen het meest gestild door winnaar Xem Vermeij, die schreef: ‘Ik kijk naar m’n arm/hoop dat m’n zwarte tattoo hetzelfde blijft.’ Dit is een voorbeeld van een uiterst eenvoudige zin die toch tot nadenken stemt. Want waarom zou je twijfelen of iets wat permanent is weggaat? En dan snap je het ineens: je denkt ook dat je als je wakker wordt je geliefde naast je aantreft, dat een vader altijd voor je zal zorgen, dat je beste vriend je nooit verlaat. Tot ie je wél verlaat en je twijfelt aan alles wat ‘blijft’.
Ik vind het heerlijk om als jurylid, als maker, als mens, aan het wankelen te worden gebracht en dat gebeurde afgelopen maandagavond in hoge mate. Met een groot vraagteken boven mijn hoofd fietste ik naar huis. Daar aangekomen wist ik eindelijk het antwoord op de vraag of ik meer van verstaanbare of niet-verstaanbare poëzie houd: ik weet het niet.
Met dank aan alle deelnemers en aan invalpresentator Asha Schuurman: jullie zijn helden. Op maandag 3 februari is er weer een Poëzieslag in café Festina Lente in Amsterdam. Adres: Looiersgracht 40B, aanvang 19:30 uur stipt. Wil je meedoen? Mail dan naar poezieslagamsterdam@gmail.com.