een beetje autistisch

De afgelopen weken heb ik me regelmatig in het openbaar uitgesproken over mijn autismediagnose. Of eigenlijk moet je zeggen: mijn autismespectrumstoornisdiagnose. Soms denken mensen dat ik een exhibitionist ben, maar het tegendeel is waar. Ik vind het helemaal niet makkelijk om over dit soort uiterst persoonlijke dingen te praten. Maar ik doe het lekker toch.

Ik krijg veel lieve reacties, maar soms zegt iemand: “Als ik jou zo hoor over waar je last van hebt, nou, dan heb ik óók autisme.” Ze eindigen hun riedel met het statement: “Iederéén is wel een beetje autistisch!”

In dat een beetje zit 'm de kneep. Als je een niet-autistisch iemand tegenover een knipperende lichtbak zet, vindt hij het irritant. Een autistisch iemand kan volkomen panisch worden. Een niet-autistisch iemand stoort zich even aan het lawaai in een café, daarna went het. Een autistisch iemand zal reeds op de drempel al rechtsomkeert hebben gemaakt. Overigens is het geen wedstrijd, ik probeer alleen het verschil aan te geven tussen gevoeligheid en geseling.

Toen ik acht jaar geleden schreef over de alcoholverslaving waar ik destijds twee jaar lang van in herstel was, kreeg ik voor de voeten geworpen: “Als ik hoor hoeveel jij dronk, nou, dan ben ik óók alcoholist.” Los van dat daar een kern van waarheid in zal zitten, gaat het mij om het principe.

Het principe dat iemand met zijn arm in het gips nóóit te horen krijgt dat dat wel nep zal zijn. Maar als je beweert dat er iets aan de hand is in je bovenkamer, word je geconfronteerd met scepsis en ongeloof. “Iedereen is wel een beetje autistisch.” Maar sommigen (pak 'm beet een op de honderd) zijn het echt.

Vorige
Vorige

wit stug vlies

Volgende
Volgende

schoon