eenzaamheid (4)

Regelmatig belde mijn moeder me op en was het eerst even stil en zei ze uiteindelijk met onvaste, zachte stem: “Ik ben een beetje eenzaam.” Ik irriteerde me daar mateloos aan, omdat er geen ruimte meer was voor mij om eenzaam te zijn. Zou ik reageren met: “Ik ook”, dan zouden we de lamme en de blinde zijn.

Sinds kort zijn allebei mijn kinderen het huis uit en ik heb sinds hun vertrek nog nauwelijks muziek opgezet. Ik hou me vast aan de stilte en probeer haar te doorgronden zoals ik liedjes probeer te doorgronden. Geluidloos is het overigens nooit: ik hoor het verspringen van de secondewijzer van de klok, als de wind verkeerd staat het woesjen van de ringweg, soms de buren die een stekker uit het stopcontact trekken, en altijd in beide oren een hoog, zacht piepgeluid, dat me eerder nooit is opgevallen. Alsof alle geluiden van de afgelopen vijfentwintig jaar sinds ik vader werd, nog na-echoën.

Een van de definities van eenzaamheid is je niet-verbonden voelen, maar ik voel me verbonden met de stilte. Ik voel me erin thuis zoals ik me thuis voel op lange, rechte wegen in de Noordoostpolder. Een keer ging ik met de ogen gesloten languit op zo’n weg liggen. De sport was om te vertrouwen op wat ik hoorde en niet stiekem te spieken of er iets aankwam. Languit midden op de lange rechte weg, ergens in de Noordoostpolder, en dan vertrouwen.

Vorige
Vorige

blank canvas

Volgende
Volgende

eenzaamheid (3)