grootsch en meeslepend
Gistermiddag kwamen we samen in De Balie in Amsterdam om de dichter Menno Wigman te herdenken, die bijna zes jaar geleden overleed. De middag is in zijn geheel terug te kijken via deze link.
In een interview zei Wigman eens: “Tot het moment dat ik 's avonds tegen achten alle moed heb verzameld om te zien wat ik de dag ervoor geschreven heb, ben ik geen dichter, maar een man die op zijn 45ste nog steeds leeft als een student. Geen rijbewijs, geen hypotheek, geen vrouw, geen kinderen.”
Ik werk aan de biografie van Wigman, die volgens planning in 2025 zal verschijnen, en las in een van zijn dagboeken hoe hij als veertienjarige het motto van Hendrik Marsman omarmde: “Grootsch en meesleepend wil ik leven!” Het komt uit een gedicht, De grijsaard en de jongeling, waarin ook deze regels staan:
samenzijn is een leugen en alle kussen verraad;
alleen een hart dat tegen eigen ribben slaat
is een zuiver hart op een zuivere maat.
Van zo’n zuivere maat hield Wigman nogal, hij was drummer en als dichter een waar metrummaniak. Toch zou hij zijn hart steeds tegen de ribben van anderen houden.
Joris van Casteren zat gistermiddag met mij in een zogenoemd ‘panel’; hij groeide op in Lelystad en vertelde dat dat Wigman nogal fascineerde. Zelf groeide Wigman op in het veel sjiekere Santpoort-Zuid. Ik kom dan weer uit het Lelystad van Zuid-Holland: Alphen aan den Rijn. De groeigemeente die zich tooide met de slogan: “De hele Randstad ligt er omheen.” Precies dat vond ik altijd het probleem. Dat er niéts gebeurde en dat Alphen niets was. Alleen maar in het midden lag.