hotel
Ik zit in een hotel. Ik schrijf zitten omdat mensen vragen in welk hotel ik zit.
Gisteravond arriveerde ik. Om bij de parkeergarage te komen moest ik ergens rechtsaf, maar die afslag miste ik, waarna ik straten in reed waar ik niet in mocht rijden. Ik kon ook nergens keren. Boven de inrijverbodsborden hingen plaatjes van camera’s, dus het geld dat ik vandaag verdien met de workshop die ik hier geef, zal opgaan aan bekeuringen.
Fak dit.
Ik hou niet van hotels. Het bed is niet mijn bed. Ik kan ’s avonds niet alvast het koffiezetapparaat startklaar zetten voor de volgende ochtend. Er is geen waterkoker voor het kopje thee dat ik altijd in bed drink voor ik ga slapen. In mijn kamer is een zitje, maar onder een schuin dak, waardoor ik er niet kan zitten.
Beneden in de ontbijtzaal draaien ze kutmuziek. Mensen neuriën ook nog mee, dus nu komt het van twee kanten.