hyperniets
Drie maanden voor ik op 10 juli 1970 in Harderwijk werd geboren, sprong de dichter Paul Celan van een brug over de Seine. Zijn werk, in 2020 in een herziene vertaling van Ton Naaijkens opnieuw uitgegeven door Athenaeum - Polak & Van Gennep, is blijvend springlevend. Hermetisch, moeilijk, wordt vaak gezegd, maar de dichter zelf noemde zijn poëzie juist helder en concreet.
het hyperniets heeft zich
bij me gevoegd,
het geeft zijn strijd op,
in het ijs,
we zijn bereid
het dodelijkste in ons te ruilen,
de doorn die het sein veilig gaf,
klimt door de wiegen,
achter de prikklok geeft
de waanvaste tijd
zich weg.
Ik kan deze regels tot me nemen en denken: wat staat dáár nou?! Het wegleggen om mezelf te verliezen in een zoveelste Netflixserie. Ik kan me er ook aan overgeven en in dat woord ‘hyperniets’ de leegte herkennen die ons omgeeft. De leegte waarin we ons dag in dag uit bewegen, waarin we wakker worden met non-nieuws, de dag vullen met werk zonder belofte, moe en murw op de bank ploffen met een snelklaarmaaltijd, om ten slotte in een droomloze slaap te vallen.
De volgende dag de hele riedel opnieuw. Het houdt nooit op, zoals ook de hierboven geciteerde regels niet op lijken te houden, omdat er steeds (behalve op het eind) een komma staat waar je een punt verwacht.
Beschouw ik ‘waanvaste tijd' als iets concreets, dan betekent het dat tijd zich voordoet als eeuwigdurend, maar het allesbehalve is. Voor Celan zich van de brug stortte noteerde hij in zijn agenda: ‘Départ Paul.’ Een mededeling van twee woorden die mij er in al zijn concreetheid toe aanzet om het hyperniets van mij af te werpen, het dodelijkste in mij voor nog even te verruilen voor het leven.