onweer

Vannacht onweerde het. Ook al was het ver weg, ik deed toch het raam dicht. Terwijl ik altijd met het raam open slaap, het liefst alleen in mijn slip en boven de dekens. Zo stel ik mijn lichaam bloot aan de elementen, zoals Roald Amundsen de Noorse vrieskou zijn kamertje in liet komen bij wijze van training voor de barre weersomstandigheden waarmee hij zou moeten dealen op zijn latere zuidpoolexpeditie.

Ook al was het onweer vannacht ver weg, het raam moest dicht. Je weet maar nooit of een zijvertakking van een bliksemflits precies door de opening bij mij naar binnen zou weten te komen om mij te elektrocuteren. Ik zie mezelf als in een tekenfilm rood en geel oplichten. Dícht moest het raam.

Als kind was ik als de dood voor onweer. Later alleen maar bang, nu vind ik het enkel nog hoogst onprettig. Langzaamaan wordt het leven leefbaar. Mogelijk is de afkeer van onweer me genetisch doorgegeven: mijn oma haalde als 's nachts de eerste flits het donker doorkliefde het complete gezin uit bed. Iedereen, ook mijn vader als kleuter, moest zich aankleden en op de trap gaan zitten. Iedereen maakte zich klaar voor het ergste.

Zo erg is het bij mij niet. Ik ben alert, maar niet panisch. Ik ga ‘s nachts niet op de trap zitten, ook omdat ik gelijkvloers woon, dus er is niet eens een trap.

Vorige
Vorige

liedjes (10)

Volgende
Volgende

deadline