plank
Gisteravond tegen negenen was ik redelijk ontspannen. Ik had naar het verkiezingsdebat gekeken, mijn hoofd geschud, Gibraltar-Nederland gekeken, nog een keer mijn hoofd geschud, de televisie uitgezet, mijn jas aangetrokken, ik was de polder ingelopen en daar werd ik een met het duister.
Een dik uur liep ik er, nergens naar onderweg in het bijzonder. Op zich vreesde ik van achteren beslopen te worden, een lemmet langs mijn halsslagader, maar die angst was er ook in het licht.
Om kwart over tien keek ik naar het begin van de nabeschouwing van het verkiezingsdebat, schudde mijn hoofd, keek een staartje Gibraltar-Nederland, schudde nog een keer mijn hoofd, zette de televisie uit, doofde alle lichten behalve een, en in dat licht las ik verder in De nazi en de kapper van Edgar Hilsenrath.
Om half twaalf ging ik nog altijd redelijk ontspannen mijn bed in, alwaar ik verwerd tot plank. Slapen, ho maar. Tegen tweeën overwoog ik met dekbed en al opnieuw de nachtelijke polder in te gaan. Wat me tegenhield was niet de angst voor het duister, maar het afwijken van de norm. Want wie gaat er nou met dekbed en al midden in de nacht de polder in lopen? Niemand, dus ik ook niet.