retorische vraag
In een liedje van The Beatles, een band waar we nog veel van gaan horen, wordt gezongen: “We were talking about the space between us all/and the people who hide themselves behind a wall”.
De tekst is niet positief bedoeld, maar vat ik wel als zodanig op. Ik ben dol op muren en ook op ruimte tussen mensen. Ik verkeer graag in het gezelschap van diagnosegenoten, omdat ze niet te dichtbij komen. Doen ze het wel, dan niet op een hinderlijke of intimiderende manier. Meestal wordt het eerst gevraagd: mag ik dichterbij komen? Dat is geen retorische vraag, maar een echte, waarop je gewoon “nee” mag antwoorden.
Als ik ergens een lezing geef krijg ik van diagnosegenoten soms een knikje, soms een boks. Soms ook wel een hand en het komt ook voor dat iemand wil huggen, maar dat wordt altijd gevraagd. Soms non-verbaal, dan houdt de ander zijn armen half gespreid voor zich met daarbij het hoofd schuin en de wenkbrauwen helemaal opgetrokken. Soms gebeurt het verbaal: “Mag ik je omhelzen?” Ook nu weer geen retorische vraag, maar een waarop ik in vrijheid mag antwoorden.
Retorische vragen zijn namelijk stom. Het antwoord staat al vast, dus waarom zou je ze stellen? Dat iemand vraagt: “Mag ik je heel even lastigvallen?” en voor ik iets heb kunnen zeggen al op de stoel naast me is geploft. Terwijl iemand ook gewoon kan vragen: “Mag ik naast je komen zitten?” En dan net zo lang blijven staan tot ik antwoord heb gegeven.