strikvraag
Bij het autisme-expertisecentrum krijg ik twee gezichten te zien. Elk gezicht bestaat uit een paar grote lijnen: alleen de omtrek van het hoofd, plus een paar haren, wenkbrauwen, de mond. De gedragswetenschapper zegt: “Kijk goed naar beide tekeningen en vertel me wat je voor verschillen ziet.”
In eerste instantie zie ik geen verschil, maar mij is gevraagd goéd te kijken. Dat heeft ze letterlijk gezegd: “Kijk goed naar beide tekeningen en vertel me wat je voor verschillen ziet.” De tweede helft van het verzoek impliceert dát er verschillen zijn, al kan het ook een strikvraag zijn. Ik weet dat en voel het koord zich al om mijn enkel aanspannen in het geval dat ik erin ben getrapt.
Het kan ook géén strikvraag zijn, maar gewoon een vraag. Heb ik me voor niks te sappel gemaakt, zijn de woorden gewoon wat ze zijn. “Kijk goed naar beide tekeningen en vertel me wat je voor verschillen ziet.” Een vriendelijk verzoek, dat is waar ik van uitga. Monter begin ik naar verschillen te zoeken tussen beide tekeningen, helemaal gefocust, zoals Sherlock Holmes de samenstelling van sigarenas op een kasteelvloer kon bestuderen.
Ik kijk naar beide gezichten. Kijk nog wat beter, nóg wat beter. Tel de drie haren nog eens na, stel scherp op de precieze vorm van de mond, volg met mijn vinger de loop van de wenkbrauwen en stel uiteindelijk met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast: “Er is geen verschil.”
“Dat klopt,” zegt de gedragswetenschapper tegenover me, “mensen zonder autisme zien dat overigens meteen. Bij mensen mét autisme duurt het wat langer.”