waar ik gelukkig van word
Gisteren schreef ik op waar ik allemaal niet gelukkig van word, nu volgt het tegenovergestelde.
Ik word gelukkig van midden op de dag op de bank liggen, met mijn ogen dicht en geen muziek op, om alle indrukken die ik in de uren ervoor heb opgedaan langzaam door mijn innerlijke zeef te laten gaan, alsof je de sperziebonen afgiet, maar dan scheutje voor scheutje.
Ik word gelukkig van lange wandelingen maken en de dieren die ik tegenkom te begroeten: “Hallo meneer de reiger, hallo mevrouw de eend,” ook al groeten ze me niet terug, allereerst omdat ze niet kunnen praten, maar ook omdat mijn hond Nina de beesten blaffend tegemoet rent en ze zodoende de stuipen op het lijf jaagt, maar ik blijf gewoon groeten.
Ik word gelukkig van soep maken, bijvoorbeeld wortel-courgettesoep, en dan eerst te proeven hoe de massa nog smakeloos is en weeïg, waarna ik de boel begin up te spicen met zout en peper, tijm en rozemarijn en komijn, en wat worcestersaus, waarna een scheutje citroensap al die smaken uplift richting zenit, en als mensen langslopen zeggen ze dat het zo lekker ruikt en willen ze pardoes hun vinger in de pan steken, maar dat verbied ik ze met klem, waarna ze op mijn aanwijzing een frisgewassen lepeltje gebruiken en die ondanks mijn waarschuwing dat het heet is metéén in hun mond steken, en eerst moeten ze dan met de hitte dealen, die als napalm op hun tong brandt, maar daarna is het toch de smaak van de soep die gaat prevaleren, en een lekkere kop soep maakt alle mensen blij.
Ik word er gelukkig van om als er etensresten vast komen te zitten tussen mijn kiezen, om die onmiddellijk met een houten tandenstoker te verwijderen, zodat alles weer schoon voelt, en er niks binnenin mij is blijven haken.
Ik word gelukkig van in het donkerste van de nacht door de polder lopen en overal geluiden te horen, die ik lang niet allemaal kan thuisbrengen, en dan denk ik dat als het dan en daar voor mij moet eindigen, dat het dan goed zou zijn, en ik heb er vrede mee, werkelijk vrede mee, wat ook als ik het donker achter mij laat en weer heelhuids in het licht loop, een rustgevende gedachte is, ook al wil ik nog lang niet onder de zoden.
Ik word er gelukkig van om iemand van verre aan te zien komen lopen die ik helemaal niet ken, maar waarvan ik zeg maar de energie al voel, en dan al zeker weet dat we elkaar gedag zullen zeggen, met woorden of alleen met onze ogen, en dat gebeurt dan ook altijd, waarna we zonder überhaupt deel van elkaars leven te zijn geweest alweer uit elkaars leven verdwijnen.
Ik word gelukkig van het woord überhaupt keer op keer uitspreken: überhaupt, überhaupt, überhaupt, überhaupt, überhaupt. Echt een normaal woord wordt het nooit, wél een leuk woord.