aankijken

Pas zei een zorgprofessional me dat het haar opviel dat ik haar niet vaak aankeek. Terwijl ik daarop reageerde keek ik haar voortdurend aan. Noú goed, dacht ik van binnen.

Ik weet dat ik vaak wegkijk, maar er zijn nu eenmaal geen regels voor hoe lang je iemand aankijkt en ik ben erop gebrand om iemand met wie ik in één ruimte verkeer niet te intimideren. Ik ben groot en fit en net zo sterk als Lennie Small uit Of Mice And Men.

Liever stel ik mensen op hun gemak. Als iemand op visite komt vraag ik wat hij wil drinken. Is het glas of de beker leeg, dan vraag ik het opnieuw. Ik ga er net zo lang mee door tot iemand zegt: “Nee, dank je, ik heb genoeg.” Of (anglicisme): “Nee, ik ben goed.” Of met beide handen hard op zijn bovenbenen slaat, opstaat en “ik stap maar weer eens op!” roept.

Waarom kijken mensen elkaar zo graag aan? Ik doe het éven, daarna weet ik hoe de ander eruitziet. Dat hoeft niet steeds bevestigd te worden. Heel af en toe check ik of de ander nog hetzelfde is en niet ineens een wolvenkop draagt. Tot nu toe is dat nooit het geval.

Ik kijk wel andere kanten op, vooral uit het raam, waar de wereld doorgaat, terwijl we hier binnen tijd verkwisten met antwoorden op de vraag hoe het gaat en vervolgens de ander ook vragen hoe het gaat en in beide gevallen is het antwoord hetzelfde, namelijk: het gaat goed.

Vorige
Vorige

dr rhytm

Volgende
Volgende

levenslang