de dieren
Vanochtend vroeg gingen we hardlopen. De paden waren voor ons.
We kwamen de volgende dieren tegen. Enkele volwassen konijnen en een paar kleine. Een enorme haas die zichzelf als een duveltje uit een doosje lanceerde van ons pad over de sloot naar de overkant. Een gans op de brugleuning tegen wie ik zei: “Blijf maar zitten,” maar hij vloog toch weg. Een duif zonder hoofd in de berm. Een overstekende slak die ik net kon ontwijken. Een lapjeskat die erbij zat alsof hij een tijger was. Een mannetjes- en vrouwtjesfazant die elk een andere kant optrippelden toen wij eraan kwamen: waarom bleven ze niet samen? Twee biddende roofvogels: één laag, klaar om de aanval in te zetten, één hoog, als een assistent van de voetbalcoach die boven in het stadion gaat zitten voor het totaaloverzicht. En een stuk of vijftig eenden, dicht op elkaar als bij een scrum: geen idee wat die nou weer aan het bekokstoven waren.
Ik droomde dat ik in dat natuurgebied woonde. Gedurende de nacht zou ik verlamd van angst zijn, maar in het ochtendlicht kwam er weer wat kleur op mijn gezicht. De dieren zouden me nooit als een van hen beschouwen, maar wel aan mijn aanwezigheid wennen. Waar de vogels nu nog druk en schel kwetteren als ik eraan kom, zullen ze op een gegeven moment alleen nog kort twieten: “Hij is er weer.”