donkerslag
Vroeger was ik gefascineerd door het donker. Door de vele schakeringen in het zwart. Door het Jacques Brel-liedje De nuttelozen van de nacht (‘Ze braken zonder ziek te zijn/Ze braken zacht en zonder pijn’). Door een ander liedje, The Night Has A Thousand Eyes. Door de duizend ogen die ik ook zag in de nacht. Geen ogen die me ergens op betrappen, maar ogen toebehorend aan verder niet zichtbare gedaantes. Die me iets aan wilden doen of juist beschermen.
Nu houd ik van het licht, al doe ik dat nog altijd met de ogen half dicht. Ik kan er maar niet aan wennen, gelukkig zijn ook hier schakeringen. Zo heb je fel wit, iets minder fel wit, nog iets minder fel wit. De keuze is reuze.
‘Als de straten verlicht zijn, voelen wij ons veiliger,’ schrijft Moya De Feyter in haar nieuwe boek Een heel dun laagje. ‘Met het licht aan kan ons niets gebeuren. Licht is een schild, een dak, een jas, een hoed.’ Maar ook: ‘Licht is een deeltje. Voor je het weet, breekt het in stukjes.’
Misschien is dat wat licht zo mooi maakt: de tijdelijkheid. Net als bij rouw, spijt en verliefdheid weet je dat de felheid, die je je ogen dicht doet knijpen, dat die weer zal afnemen. Het zal minder licht worden, nog minder licht, nog iets minder licht. Of het einde komt ineens. Boem, als een donkerslag.