fl-fl-fl
Morgen staat mijn zevende essay over autisme in NRC. Ik schrijf onder andere over apparaten die stuk kunnen gaan, “maar niemand weet wanneer”. Dat is iets wat mij onrustig maakt: iedere keer dat ik de wasmachine aanzet, de doucheknop opendraai of de auto start, kan de laatste keer zijn.
Ik zie de Calgon-reclame voor me met een wit uitgeslagen trommel en totaal verkalkte leidingen en overweeg serieus om mijn eigen wasmachine open te wrikken om te checken hoe het ermee staat. Verstandig is anders, want ik krijg ’m nooit meer dicht, maar ik wil het weten.
Vaak denk ik aan het leertje in de kraan: een rubberen schijfje dat druppelen voorkomt. Sinds ik hier woon heb ik nooit een leertje vervangen, wat de kans enorm groot maakt dat alle leertjes in mijn huis aan vervanging toe zijn. Hoe erg zijn ze nu al versleten? Ik wil het weten.
Ik ben geobsedeerd door de geluiden die mijn oude auto maakt: zoemende wielen, gefl-fl-fl’t vanonder de motorkap, meer tocht dan normaal via het dakraam. Garagehouders hebben me aangeraden om de auto weg te doen of beter nog in te ruilen. Anderen zeiden: je moet ’m lekker óprijden, en dat laatste doe ik. Maar ik hoop niet dat ik mijn auto oprijd net als ik een tunnel inga. En daar stil kom te staan, waarna ik door een achteropkomende tientontruck word platgewalst.
Ik ga zelf natuurlijk ook stuk, wie weet heb ik nu al iets onder de leden. Ik kan tweeduizend pietermannen investeren in een total body scan of lijdzaam wachten op mijn einde. Er is nog een derde scenario: er niet aan denken. Maar mij vragen ergens niet aan te denken, is alsof je de zon vraagt niet op te komen.