jan arends
Ik denk dat ik in mijn leven zeker vijfduizend keer een dichtbundel van Jan Arends (1925-1974) heb opengeslagen. Zijn karige oeuvre blijft me intrigeren. Gisteravond grepen deze woorden me ineens bij de strot, dus u kunt raden hoe ik geslapen heb:
Ik ben
altijd bang
dat de dag komt
dat ik
mijn medemensen
een mes
onder de neus houd.
In alles voel je dat de dichter de mensen om hem heen als ‘medemensen’ beschouwt, alleen de medemensen hem niét.
Het is niet dat Arends vreest om op een dag als een amokmaker op straat om zich heen te gaan prikken, wel dat hij ooit een lemmet tegen iemands keel zal drukken. Zwijgend, want wat moet je zeggen als je zoiets doet. De ander zal ook geen woord uitbrengen, om geen olie op het vuur te gooien.
Zelf zie ik mezelf niet snel een mes gebruiken en ook geen vuurwapen, maar iemand tegen de muur drukken, daar acht ik mezelf wel toe in staat. Ik ben dus altijd bang dat de dag komt dat ik mijn medemensen tegen de muur druk. Het zal met kracht moeten gebeuren, anders denkt de ander dat ik ‘m probeer te corneren. Zul je altijd zien, wil ik een keer iemand bedreigen, begint ie meteen te hijgen.