omstandereffect
Een lange rij schrijvers, waaronder ik, las gisteren voor uit het werk van Salman Rushdie. Dat gebeurde wereldwijd en dus ook bij de Akademie van Kunsten in Amsterdam. Het aantal mensen dat meekeek via YouTube was bescheiden, de impact van wat we deden leek daardoor klein, maar toch voelde het ook groot. Of in ieder geval: groter dan klein. Want het was alsof we met zijn allen een kring rondom de Brits-Amerikaanse schrijver vormden. Die kring bestond louter uit woorden, waar de gemiddelde messentrekker met gemak doorheen prikt, maar het was beter dan niks. We deden niet niks.
In de bus terug vanuit Amsterdam naar het dorp waarin ik woon, hing een scherm dat niet werkte. Eronder hing een label met daarop de tekst: “Bij defect scherm svp chauffeur verwittigen”. Op gebodsborden en dergelijke vervalt de schrijver al snel in archaïsch of megaformeel taalgebruik. Kapot wordt “defect”, een seintje geven “verwittigen”.
Ik vroeg me af of de chauffeur echt wilde dat ik hem zou verwittigen. Dan zou ik dus naar voren moeten lopen, naar het scherm wijzen, het woord “defect” in de mond nemen. Was dat de bedoeling, of hing de oproep aan de busreiziger er eigenlijk voor piet snot?
Zelf ben ik behalve een brave hendrik en een vrolijke frans toch ook een pietje precies; ik wil graag weten wat exact de bedoeling is. Als er staat dat ik de chauffeur een seintje moet geven als het scherm in de bus het niet doet, en het scherm doet het niet, wat moet ik dan doen? Dat niemand anders in de bus opstond om er iets van te zeggen, had als omstandereffect dat ik het dan ook maar niet deed.