twee uitersten
Ik werk aan twee boeken. Geen huis, geen verwarmingsketel, geen auto: het zijn alleen maar woorden. Ik bedenk ze, gooi dingen weg, laat dingen staan. Tot ik het aan mijn redacteur stuur ben ik de enige die bepaalt wat er in het boek komt en wat niet.
De scheidslijn tussen sof en succes is dun. Soms werk ik aan een dichtregel of aan een hoofdstuk en denk ik: wat een troep, dit wordt helemaal niks. Dan zie ik de kop in de krant al voor me: “Harmens zakt door het ijs.” Met de moed der wanhoop werk ik toch maar door en een halfuur later kan het ineens helemaal zijn omgeslagen, denk ik: maar dit is geweldig! Ik kan het!
Steeds weer dat laveren tussen twee uitersten: diepste onzekerheid, grenzeloos vertrouwen. Blijkbaar zit er niets tussenin. Net zag ik mijn buurman naar zijn werk gaan, ook voor glazenwassers wordt het een warme dag. Hij stak zijn hand op en ik de mijne, waarna hij wegstoof in zijn busje met de ladders op het dak, terwijl ik met mijn laptop in mijn werkkamer verdween.
Mijn werkkamer die ook mijn slaapkamer is. Als ik er ‘s nachts te veel aan mijn werk denk kan ik niet slapen. Terwijl ik niet slaap denk ik dan aan mijn werk. Soms meer dan dat, klap ik toch nog even de laptop open. Stiekem nog een uurtje werken, niemand die het ziet.