walden
Soms schrik ik ervan hoe graag ik alleen ben. Zoals elke ochtend stond ik vanochtend voor dag en dauw op en liep ik door een verlaten park. Op zondagochtenden tref ik op het bankje in de bosjes nog wel eens een in zwijm gevallen jongere aan, met naast hem op de grond een reeks leeggelurkte lachgasballonnen, maar ook het bankje was vandaag leeg.
Hond Nina kuiert net als ik onbekommerd over de paden. Ze snuffelt aan brugrelingen, rent traag en plagerig achter een duif aan, die het spelletje meespeelt en pseudo-geschrokken opfladdert, waarna ze een meter verderop voortgaat met fourageren.
Ik hoef tegen niemand goedemorgen te zeggen. Beide ogen dicht te knijpen en te knikken, als blik van verstandhouding, zodat de ander weet dat je hem niet wilt vermoorden. Daarom zeggen we goedemorgen, zodat de ander weet dat de kust veilig is. Terwijl ik denk: als ik een seriemoordenaar zou zijn, zou ik juist goedemorgen zeggen. Daarom heb ik minder vertrouwen in mensen die me vriendelijk groeten en meer in mensen die nederig en verlegen naar de grond kijken.
Soms schrik ervan hoe graag ik alleen ben. Ik heb geen hekel aan mensen, ik voel me alleen beter als ik ze niet om me heen heb. Straks wordt ik nog een Walden, trek ik me jarenlang terug in een bos, net zolang tot ik snák naar iemand om gedag te zeggen. Beide ogen dichtknijpen en knikken, zodra ik daar een moord voor zou willen doen zou het tijd zijn om terug te keren naar de bewoonde wereld.