walhalla

Terwijl de wereld in brand staat, lazen Maria Barnas en ik gisteren voor in jongerencentrum Walhalla in Deventer. We droegen ons optreden op aan Diana Ozon, die na ons zou spelen en die we allebei als een heldin beschouwen. Toen wij net aan jongvolwassen waren en droomden dat onze poëzie een groter publiek beschoren zou zijn dan enkel onze ouders en de hond, reisde Ozon al stad en land af om in jongerencentra als Walhalla gedichten te brengen als:

Met het tikken

klikklak klik klikken

klik klak klik klakken

van mijn stappen

van mijn hakken

op de tegels van de brug

heel bedaard en toch nog vlug

over mensenloze straten

loop ik heel alleen verlaten

in de stille late nacht

het geklikklak echoot zacht

Het eerste deel van ons gezamenlijke optreden gisteravond bestond eruit dat ik gedichten van Maria Barnas voorlas uit haar meest recente bundel ‘Diamant zonder r’ en zij gedichten van mij uit ‘De man die blauw werd’. Dat is bijzonder om te doen, het is alsof je de schoenen van de ander aantrekt en dan probeert zo normaal mogelijk te lopen.

Ruim vijftien jaar geleden deden we dit ook al eens. We moesten allebei optreden in een theater in Nijmegen, tegelijkertijd in verschillende zalen. In de kleedkamer gingen we uit balorigheid uitwisselen: Maria gaf mij haar dichtbundel, ik haar de mijne. Vervolgens las zij, zonder verdere toelichting, in haar zaal voor uit mijn werk en ik in mijn zaal uit het hare. Tot onze ontsteltenis had niemand in het publiek het doorgehad. Dat rechtvaardigt sindsdien de vraag: luístert het publiek eigenlijk wel als we voordragen?

Vorige
Vorige

ambitie

Volgende
Volgende

kwaliteit